Fiat zilver munten onder de goudstandaard

Tot in de tweede helft van de 19de eeuw hanteerden de meeste europese landen een bimetallische standaard met een verhouding goud/zilver vastgelegd op 15.5 of 16. Goud en zilverprijzen fluctueerden rond deze gemiddelde verhouding, waardoor soms meer gouden munten en dan weer meer zilver geld aangemunt werd. Toen tijdens de 1870's de goudstandaard ingevoerd werd, werd een zilvermunt de facto een fiat munt. De zilverprijs daalde sterk door een hogere productie in Latijns Amerika. Tegelijk werden de monetaire zilverreserves afgebouwd en werd het beschikbare zilver aangemunt. Ook het industriële verbruik (fotografie) nam hand over hand toe.

De meeste europese landen hebben toen ook het aanmunten van grote 'crown sized' zilvermunten opgeschort. Bankbiljetten namen de plaats in van de grote zilveren 5 frank munten. In het UK werden de slagaantallen van crowns (5 shilling) gereduceerd. Deze munten werden vooral 'circulating commemorative coins'. De US ging wel door met het aanmunten van zilveren Morgan dollars, maar deze waren destijds niet bijster populair. Het dollarbiljet verdrong al snel de Morgan dollars. In Nederland werden de slagaantallen van 2 1/2 guldens ook gereduceerd. Doordat zilvergeld nog slechts een fiat-waarde had, werd soms het zilvergehalte verlaagd: bij de NL guldens van 0.945 naar 0.720 na WO-I. In de Latijnse Monetaire Unie (LMU) van 0.900 naar 0.835 al sinds de 1860's, toen enkel de 5 Francs nog aan 0.900 aangemunt werden. Zwitserland verlaagde het gewicht van de 5 CHF van 25g naar 15g, terwijl het gehalte al eerder tot 0.835 werd verlaagd. Al deze reducties gebeurden nog onder de goudstandaard!

Nadat de goudstandaard de facto wereldwijd opgeheven werd tijdens de depressie van de 1930's, gingen vele landen die WO-I zonder kleerscheuren doorgekomen waren, door met het aanmunten van zilvergeld: de US tot 1964, Canada en Zwitserland tot 1967. Pas vanaf dan was de zilverprijs boven $1.29/Oz gestegen, zodat het aanmunten van 0.900 zilvergeld in de US onmogelijk was geworden.

Wie verwijst naar een goud/zilver verhouding van 16, denkt nog in termen van de eerste helft van de 19de eeuw.

Fiat zilver munten na de goudstandaard

De landen die in WO-I verwikkeld waren, hadden reeds veel vroeger de goudstandaard moeten verlaten. In Frankrijk werden nog tot 1920 zilveren francs geslagen, die massaal gehamsterd werden. Tijdens het interbellum werden in vele europese landen opnieuw fiat zilvermunten geslagen. De zilverwaarde had doorgaans weinig uitstaans met de koopkracht van de munt. Meestal was de achterliggende reden voor de emissie van nieuw zilvergeld het herstel van het vertrouwen in de munt. Italië muntte zilveren 5 tot 20 lire. Frankrijk 10 en 20 (oude) FF; België 20F en 50F van 1933 tot 1940. Het UK had na 1919 het zilvergehalte teruggebracht van 0.925 tot 0.500 en ging door met het aanmunten van fiat zilvermunten tot 1946 (ook van 1925 tot 1931 wanneer de goudstandaard tijdelijk hersteld werd). Ook in Duitsland werden na de inflatie catastrofe van 1922-23 nieuwe Reichsmarken in zilver aangemunt, zowel tijdens de Weimar republiek als later door het derde rijk. Ook de Oostenrijkse republiek startte na de muntsanering met nieuwe zilveren schilling en 2 schilling munten. Zelfs de eerste uitgifte van 50 groschen werd in zilver aangemunt.

Na WO-II werden, onder de Bretton Woods standaard, opnieuw zilveren munten geslagen voor normale omloop in Europa. Aanvankelijk lag de zilverwaarde meestal ver onder de koopkracht van de munt. Voor alle duidelijkheid: het gaat hier niet over nummismatische uitgiften.

Nederland hanteerde nog steeds het 0.720 gehalte, maar de 1 en 2 1/2 guldens waren lichter dan de vooroorlogse munten. Zilveren guldens werden geslagen van 1954 tot 1967. De 2 1/2 guldens pas vanaf 1959 en tot 1966. In het naoorlogse Nederland werden ook 'muntbiljetten' van 1 en 2 1/2 gulden uitgegeven. Deze werden niet meer bijgedrukt en ruimden dus geleidelijk plaats voor nieuwe zilvermunten. Na 1967 werden gulden en 2 1/2 gulden in nikkel aangemunt; deze laatste munt werd ook (nogmaals) kleiner.

In België werden 20, 50 en 100 BF munten geslagen met een 0.835 gehalte, maar het gewicht was niet proportioneel met de muntwaarde. Daardoor werden de 20 BF reeds in 1964 ontmunt, de 50 BF in 1971 en de 100 BF officieel pas in 2001. Overigens circuleerden deze munten parallel met biljetten van dezelfde waarde. De 20 frank muntbiljetten zouden pas in 1982 volledig worden vervangen door alu-brons muntstukken geslagen vanaf 1980. Het weinig populaire nikkel 50 frank muntje verving vanaf 1987 geleidelijk het 50 frank muntbiljet.

In Frankrijk duurde het tot na de invoering van de nieuwe Franc vooraleer zilveren 5 en 10 Francs werden geslagen. De slagaantallen bleven altijd bescheiden en van 1967 tot 1969 eerder symbolisch. De zilvermunten circuleerden parallel met kleine bankbiljetten van dezelfde waarde. Vanaf 1970 verdwenen deze munten de facto uit omloop, terwijl ze tot 1980 'geldig betaalmiddel' bleven. Zilvermunten ruimden plaats voor nikkel (5 FF al vanaf 1969) en sinds 1974 ook alu-brons (10 FF) wisselgeld. De kleine coupures circuleerden nog enkele jaren in parallel met deze nieuwe munten.

In Italië werden van 1958 tot 1967 zilveren L500 munten geslagen. Net zoals in Frankrijk, zag men veel vaker het bankbiljet van dezelfde waarde. De munt werd nog tot 2001 geslagen voor nummismatische sets, verkocht ver boven pari. Pas in 1984 werd begonnen met het slaan van de bimetallische L500 die het L500 biljet zou vervangen.

In West-Duitsland werden grote volumes 5 DM munten geslagen met een 0.625 gehalte. Door de lage zilverwaarde, kon men tot 1974 doorgaan met het aanmunten daarvan. Idem dito in Oostenrijk waar de 10 schilling (0.640 gehalte) tot 1973 aangemunt werd (tijdens een kortere periode ook zilveren 5 Schilling munten).

Zweden ging tot 1967 door met het aanmunten van 1 Krone met een gereduceerd 0.400 zilvergehalte. Tot 1960 werd zelfs wisselgeld vanaf 10 Öre in soortgelijk zilver aangemunt.

* * *

Nota: 'Muntbiljetten' waarvan sprake voor Nederland en België, werden niet door de centrale bank / nationale bank uitgegeven, maar door de Koninklijke Nederlandse Munt / Nationale Munt van België. Daardoor worden de kosten voor het drukken en verspreiden gedragen door de munt en komen de meerwaarden rechtstreeks toe aan de schatkist. 

No comments:

Post a Comment

Favorite articles of the year